bezitten

Conjugations List of Bezitten.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbezitbezatheb bezeten
jij, je, ubezitbezathebt bezeten
hij, zij, hetbezitbezatheeft bezeten
wijbezittenbezatenhebben bezeten
julliebezittenbezatenhebben bezeten
zij, zebezittenbezatenhebben bezeten