bezondigen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bezondig | bezondigde | heb bezondigd |
jij, je, u | bezondigt | bezondigde | hebt bezondigd |
hij, zij, het | bezondigt | bezondigde | heeft bezondigd |
wij | bezondigen | bezondigden | hebben bezondigd |
jullie | bezondigen | bezondigden | hebben bezondigd |
zij, ze | bezondigen | bezondigden | hebben bezondigd |
PresensBeta
Example presens sentences for Bezondigen with some of the pronouns.
- Ik bezondig me aan snoepen.
- Jij bezondigt je aan roddelen.
- Hij bezondigt zich aan liegen.
- Zij bezondigt zich aan luiheid.
- Wij bezondigen ons aan verspilling.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Bezondigen with some of the pronouns.
- Ik bezondigde me aan overwerken.
- Jij bezondigde je aan klagen.
- Hij bezondigde zich aan vloeken.
- Zij bezondigde zich aan roken.
- Wij bezondigden ons aan uitstelgedrag.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Bezondigen with some of the pronouns.
- Ik heb me bezondigd aan te veel eten.
- Jij hebt je bezondigd aan bedriegen.
- Hij heeft zich bezondigd aan stelen.
- Zij heeft zich bezondigd aan vals spelen.
- Wij hebben ons bezondigd aan verwaarlozing.