kalanderen

Conjugations List of Kalanderen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikkalanderkalanderdeheb gekalanderd
jij, je, ukalandertkalanderdehebt gekalanderd
hij, zij, hetkalandertkalanderdeheeft gekalanderd
wijkalanderenkalanderdenhebben gekalanderd
julliekalanderenkalanderdenhebben gekalanderd
zij, zekalanderenkalanderdenhebben gekalanderd

Presens
Beta

Example presens sentences for Kalanderen with some of the pronouns.

  • Ik kalander
  • Jij kalandert
  • Hij/Zij/Het kalandert
  • Wij kalanderen
  • Jullie kalanderen

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Kalanderen with some of the pronouns.

  • Ik kalanderde
  • Jij kalanderde
  • Hij/Zij/Het kalanderde
  • Wij kalanderden
  • Jullie kalanderden

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Kalanderen with some of the pronouns.

  • Ik heb gekalanderd
  • Jij hebt gekalanderd
  • Hij/Zij/Het heeft gekalanderd
  • Wij hebben gekalanderd
  • Jullie hebben gekalanderd