boemelen

Conjugations List of Boemelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikboemelboemeldeheb geboemeld
jij, je, uboemeltboemeldehebt geboemeld
hij, zij, hetboemeltboemeldeheeft geboemeld
wijboemelenboemeldenhebben geboemeld
jullieboemelenboemeldenhebben geboemeld
zij, zeboemelenboemeldenhebben geboemeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Boemelen with some of the pronouns.

  • Ik boemel door de stad.
  • Jij boemelt graag in het park.
  • Hij boemelt met de trein naar zijn werk.
  • Zij boemelen 's avonds langs de grachten.
  • Wij boemelen samen door de winkelstraat.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Boemelen with some of the pronouns.

  • Vroeger boemelden we altijd op zaterdagavond.
  • Toen ik jong was, boemelde ik veel met mijn vrienden.
  • Hij boemelde regelmatig door de stad in zijn tienerjaren.
  • Zij boemelden vroeger vaak naar het strand.
  • Wij boemelden elke vakantie door verschillende landen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Boemelen with some of the pronouns.

  • Ik heb geboemeld op het feest gisteravond.
  • Jij bent gaan boemelen met je vrienden.
  • Hij heeft vaak geboemeld tijdens zijn studententijd.
  • Zij is naar de kroeg geboemeld na het werk.
  • Wij hebben gezellig geboemeld in het café.