opspoelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | spoel op | spoelde op | heb opgespoeld |
jij, je, u | spoelt op | spoelde op | hebt opgespoeld |
hij, zij, het | spoelt op | spoelde op | heeft opgespoeld |
wij | spoelen op | spoelden op | hebben opgespoeld |
jullie | spoelen op | spoelden op | hebben opgespoeld |
zij, ze | spoelen op | spoelden op | hebben opgespoeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Opspoelen with some of the pronouns.
- Ik spoel op.
- Jij spoelt op.
- Hij/Zij/Het spoelt op.
- Wij spoelen op.
- Jullie spoelen op.
- Zij spoelen op.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Opspoelen with some of the pronouns.
- Ik spoelde op.
- Jij spoelde op.
- Hij/Zij/Het spoelde op.
- Wij spoelden op.
- Jullie spoelden op.
- Zij spoelden op.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Opspoelen with some of the pronouns.
- Ik heb opgespoeld.
- Jij hebt opgespoeld.
- Hij/Zij/Het heeft opgespoeld.
- Wij hebben opgespoeld.
- Jullie hebben opgespoeld.
- Zij hebben opgespoeld.