bijberekenen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bereken bij | berekende bij | heb bijberekend |
jij, je, u | berekent bij | berekende bij | hebt bijberekend |
hij, zij, het | berekent bij | berekende bij | heeft bijberekend |
wij | berekenen bij | berekenden bij | hebben bijberekend |
jullie | berekenen bij | berekenden bij | hebben bijberekend |
zij, ze | berekenen bij | berekenden bij | hebben bijberekend |
PresensBeta
Example presens sentences for Bijberekenen with some of the pronouns.
- Ik bereken bij.
- Jij berekent bij.
- Hij/Zij/Het berekent bij.
- Wij berekenen bij.
- Jullie berekenen bij.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Bijberekenen with some of the pronouns.
- Ik berekende bij.
- Jij berekende bij.
- Hij/Zij/Het berekende bij.
- Wij berekenden bij.
- Jullie berekenden bij.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Bijberekenen with some of the pronouns.
- Ik heb bijberekend.
- Jij hebt bijberekend.
- Hij/Zij/Het heeft bijberekend.
- Wij hebben bijberekend.
- Jullie hebben bijberekend.