bijeensteken

Conjugations List of Bijeensteken.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iksteek bijeenstak bijeenheb bijeengestoken
jij, je, usteekt bijeenstak bijeenhebt bijeengestoken
hij, zij, hetsteekt bijeenstak bijeenheeft bijeengestoken
wijsteken bijeenstaken bijeenhebben bijeengestoken
julliesteken bijeenstaken bijeenhebben bijeengestoken
zij, zesteken bijeenstaken bijeenhebben bijeengestoken

Presens
Beta

Example presens sentences for Bijeensteken with some of the pronouns.

  • Ik steek de bladeren bijeen in een grote hoop.
  • Jij steekt de spullen bijeen voor de vergadering.
  • Hij/Zij steekt de kaarsen bijeen op de tafel.
  • Wij steken de boeken bijeen om ze op te ruimen.
  • Jullie steken de gereedschappen bijeen voor het klusje.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Bijeensteken with some of the pronouns.

  • Vroeger stak ik de bladeren bijeen in mijn achtertuin.
  • Vroeger stak jij de spullen bijeen voor onze uitstapjes.
  • Vroeger stak hij/zij de kaarsen bijeen voor speciale gelegenheden.
  • Vroeger staken wij de boeken bijeen voor onze studiegroep.
  • Vroeger staken jullie de gereedschappen bijeen voor jullie projecten.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Bijeensteken with some of the pronouns.

  • Ik heb de bladeren bijeengestoken en in zakken gedaan.
  • Jij hebt de spullen bijeengestoken en georganiseerd.
  • Hij/Zij heeft de kaarsen bijeengestoken en aangestoken.
  • Wij hebben de boeken bijeengestoken en op de plank gezet.
  • Jullie hebben de gereedschappen bijeengestoken en gebruikt.