banderolleren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | banderolleer | banderolleerde | heb gebanderolleerd |
jij, je, u | banderolleert | banderolleerde | hebt gebanderolleerd |
hij, zij, het | banderolleert | banderolleerde | heeft gebanderolleerd |
wij | banderolleren | banderolleerden | hebben gebanderolleerd |
jullie | banderolleren | banderolleerden | hebben gebanderolleerd |
zij, ze | banderolleren | banderolleerden | hebben gebanderolleerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Banderolleren with some of the pronouns.
- Ik banderolleer de boeken voor de bibliotheek.
- Jij banderolleert de pakketten voor verzending.
- Hij/Zij banderolleert de cadeaus voor de feestdagen.
- Wij banderolleren de folders voor de promotiecampagne.
- Zij banderolleren de tijdschriften voor distributie.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Banderolleren with some of the pronouns.
- Ik banderolleerde de boeken voor de bibliotheek.
- Jij banderolleerde de pakketten voor verzending.
- Hij/Zij banderolleerde de cadeaus voor de feestdagen.
- Wij banderolleerden de folders voor de promotiecampagne.
- Zij banderolleerden de tijdschriften voor distributie.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Banderolleren with some of the pronouns.
- Ik heb de boeken voor de bibliotheek gebanderolleerd.
- Jij hebt de pakketten voor verzending gebanderolleerd.
- Hij/Zij heeft de cadeaus voor de feestdagen gebanderolleerd.
- Wij hebben de folders voor de promotiecampagne gebanderolleerd.
- Zij hebben de tijdschriften voor distributie gebanderolleerd.