inpluggen

Conjugations List of Inpluggen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikplug inplugde inheb ingeplugd
jij, je, uplugt inplugde inhebt ingeplugd
hij, zij, hetplugt inplugde inheeft ingeplugd
wijpluggen inplugden inhebben ingeplugd
julliepluggen inplugden inhebben ingeplugd
zij, zepluggen inplugden inhebben ingeplugd

Presens
Beta

Example presens sentences for Inpluggen with some of the pronouns.

  • Ik plug de stekker in het stopcontact.
  • Jij plugt de kabels in de computer.
  • Hij/zij plugt de oplader in het stopcontact.
  • Wij pluggen de apparaten in het stopcontact.
  • Jullie pluggen de luidsprekers in de versterker.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Inpluggen with some of the pronouns.

  • Vroeger plugde ik de stekker in het stopcontact.
  • Vroeger plugde jij de kabels in de computer.
  • Vroeger plugde hij/zij de oplader in het stopcontact.
  • Vroeger plugden wij de apparaten in het stopcontact.
  • Vroeger plugden jullie de luidsprekers in de versterker.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Inpluggen with some of the pronouns.

  • Ik heb de stekker in het stopcontact ingeplugd.
  • Jij hebt de kabels in de computer ingeplugd.
  • Hij/zij heeft de oplader in het stopcontact ingeplugd.
  • Wij hebben de apparaten in het stopcontact ingeplugd.
  • Jullie hebben de luidsprekers in de versterker ingeplugd.