bijnemen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | neem bij | nam bij | heb bijgenomen |
jij, je, u | neemt bij | nam bij | hebt bijgenomen |
hij, zij, het | neemt bij | nam bij | heeft bijgenomen |
wij | nemen bij | namen bij | hebben bijgenomen |
jullie | nemen bij | namen bij | hebben bijgenomen |
zij, ze | nemen bij | namen bij | hebben bijgenomen |
PresensBeta
Example presens sentences for Bijnemen with some of the pronouns.
- Ik neem bij in mijn dagboek.
- Jij neemt bij tijdens de vergadering.
- Hij neemt bij in zijn studieboek.
- Wij nemen bij in ons financieel overzicht.
- Zij nemen bij in hun notitieblok.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Bijnemen with some of the pronouns.
- Ik nam bij toen ik het nieuws hoorde.
- Jij nam bij terwijl je aan het lezen was.
- Hij nam bij na het zien van de resultaten.
- Wij namen bij tijdens de presentatie.
- Zij namen bij tijdens de film.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Bijnemen with some of the pronouns.
- Ik heb bijgenomen tijdens de lunchpauze.
- Jij hebt bijgenomen van het lekkere eten.
- Hij heeft bijgenomen na zijn vakantie.
- Wij hebben bijgenomen van de rustige sfeer.
- Zij hebben bijgenomen na een lange werkdag.