binnenmarcheren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | marcheer binnen | marcheerde binnen | heb binnengemarcheerd |
jij, je, u | marcheert binnen | marcheerde binnen | hebt binnengemarcheerd |
hij, zij, het | marcheert binnen | marcheerde binnen | heeft binnengemarcheerd |
wij | marcheren binnen | marcheerden binnen | hebben binnengemarcheerd |
jullie | marcheren binnen | marcheerden binnen | hebben binnengemarcheerd |
zij, ze | marcheren binnen | marcheerden binnen | hebben binnengemarcheerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Binnenmarcheren with some of the pronouns.
- Ik marcheer binnen in de kamer.
- Jij marcheert binnen in het gebouw.
- Hij/Zij marcheert binnen in de school.
- Wij marcheren binnen in de zaal.
- Zij marcheren binnen in het stadion.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Binnenmarcheren with some of the pronouns.
- Ik marcheerde binnen in de kamer.
- Jij marcheerde binnen in het gebouw.
- Hij/Zij marcheerde binnen in de school.
- Wij marcheerden binnen in de zaal.
- Zij marcheerden binnen in het stadion.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Binnenmarcheren with some of the pronouns.
- Ik ben binnengemarcheerd in de kamer.
- Jij bent binnengemarcheerd in het gebouw.
- Hij/Zij is binnengemarcheerd in de school.
- Wij zijn binnengemarcheerd in de zaal.
- Zij zijn binnengemarcheerd in het stadion.