blikogen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | blikoog | blikoogde | heb geblikoogd |
jij, je, u | blikoogt | blikoogde | hebt geblikoogd |
hij, zij, het | blikoogt | blikoogde | heeft geblikoogd |
wij | blikogen | blikoogden | hebben geblikoogd |
jullie | blikogen | blikoogden | hebben geblikoogd |
zij, ze | blikogen | blikoogden | hebben geblikoogd |
Presens
Example presens sentences for Blikogen with some of the pronouns.
- Ik blikoog naar de vogels in de lucht.
- Jij blikoogt vaak tijdens het lezen.
- Hij blikoogt naar zijn favoriete schilderij.
- Zij blikogen naar elkaar met een glimlach.
- Wij blikogen naar de sterren op een heldere nacht.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Blikogen with some of the pronouns.
- Vroeger blikoogde ik altijd naar de passerende treinen.
- Toen ik jong was, blikoogde ik naar de bloemen in de tuin.
- Hij blikoogde regelmatig naar voorbijgangers op straat.
- Zij blikoogden naar elkaar terwijl ze dansten.
- Wij blikoogden samen naar oude fotoalbums.
Perfectum
Example perfectum sentences for Blikogen with some of the pronouns.
- Ik heb geblikoogd naar de wolken.
- Jij hebt al meerdere keren geblikoogd vandaag.
- Hij heeft gisteren geblikoogd naar de zonsondergang.
- Zij hebben samen geblikoogd naar de maan.
- Wij hebben veelvuldig geblikoogd tijdens onze vakantie.