duimelen

Conjugations List of Duimelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikduimelduimeldeben geduimeld
jij, je, uduimeltduimeldebent geduimeld
hij, zij, hetduimeltduimeldeis geduimeld
wijduimelenduimeldenzijn geduimeld
jullieduimelenduimeldenzijn geduimeld
zij, zeduimelenduimeldenzijn geduimeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Duimelen with some of the pronouns.

  • Ik duimel elke avond voordat ik ga slapen.
  • Hij duimelt altijd tijdens de les.
  • Wij duimelen graag in het park.
  • Jullie duimelen vaak op de trampoline.
  • De kinderen duimelen enthousiast in de speeltuin.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Duimelen with some of the pronouns.

  • Vroeger duimelde ik altijd als ik zenuwachtig was.
  • Hij duimelde regelmatig tijdens zijn jeugd.
  • Wij duimelden vaak tijdens de lange autoritten.
  • Jullie duimelden altijd voor het slapengaan.
  • De kinderen duimelden vroeger veel, maar nu niet meer.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Duimelen with some of the pronouns.

  • Ik heb gisteren geduimeld in de tuin.
  • Hij heeft vorige week geduimeld tijdens de picknick.
  • Wij hebben al vaak geduimeld op het strand.
  • Jullie hebben net geduimeld in de speelhal.
  • De kinderen hebben veel geduimeld op het verjaardagsfeestje.