buitelen

Conjugations List of Buitelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbuitelbuiteldeheb gebuiteld
jij, je, ubuiteltbuiteldehebt gebuiteld
hij, zij, hetbuiteltbuiteldeheeft gebuiteld
wijbuitelenbuiteldenhebben gebuiteld
julliebuitelenbuiteldenhebben gebuiteld
zij, zebuitelenbuiteldenhebben gebuiteld

Presens
Beta

Example presens sentences for Buitelen with some of the pronouns.

  • De kinderen buitelen in de tuin.
  • Ik buitel graag op het trampoline.
  • Wij buitelen als jonge honden door het bos.
  • Jij buitelt elegant over de gymnastiekmat.
  • De aapjes buitelen vrolijk door de bomen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Buitelen with some of the pronouns.

  • De kinderen buitelden vroeger vaak in de tuin.
  • Ik buitelde altijd met plezier op de trampoline.
  • Wij buitelden als jonge honden door het bos heen.
  • Jij buitelde elegant over de gymnastiekmat tijdens de training.
  • De aapjes buitelden vrolijk door de bomen in het oerwoud.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Buitelen with some of the pronouns.

  • De kinderen hebben in de tuin gebuiteld.
  • Ik heb met plezier op de trampoline gebuiteld.
  • Wij zijn als jonge honden door het bos gebuiteld.
  • Jij hebt elegant over de gymnastiekmat gebuiteld.
  • De aapjes hebben vrolijk door de bomen gebuiteld.