evoqueren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | evoqueer | evoqueerde | heb geƫvoqueerd |
jij, je, u | evoqueert | evoqueerde | hebt geƫvoqueerd |
hij, zij, het | evoqueert | evoqueerde | heeft geƫvoqueerd |
wij | evoqueren | evoqueerden | hebben geƫvoqueerd |
jullie | evoqueren | evoqueerden | hebben geƫvoqueerd |
zij, ze | evoqueren | evoqueerden | hebben geƫvoqueerd |
Presens
Example presens sentences for Evoqueren with some of the pronouns.
- Ik evoceer de herinneringen aan mijn jeugd.
- Jij evoceert de schoonheid van de natuur.
- Hij/Zij evoceert de emoties van het publiek met zijn/haar optreden.
- Wij evoceren de geuren en smaken van de lokale keuken.
- Jullie evoceren de sfeer van vroeger tijdens het feest.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Evoqueren with some of the pronouns.
- Ik evoceerde de herinneringen aan mijn jeugd.
- Jij evoceerde de schoonheid van de natuur.
- Hij/Zij evoceerde de emoties van het publiek met zijn/haar optreden.
- Wij evoceerden de geuren en smaken van de lokale keuken.
- Jullie evoceerden de sfeer van vroeger tijdens het feest.
Perfectum
Example perfectum sentences for Evoqueren with some of the pronouns.
- Ik heb de herinneringen aan mijn jeugd geƫvoceerd.
- Jij hebt de schoonheid van de natuur geƫvoceerd.
- Hij/Zij heeft de emoties van het publiek geƫvoceerd met zijn/haar optreden.
- Wij hebben de geuren en smaken van de lokale keuken geƫvoceerd.
- Jullie hebben de sfeer van vroeger tijdens het feest geƫvoceerd.