inkorven
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | korf in | korfde in | heb ingekorfd |
jij, je, u | korft in | korfde in | hebt ingekorfd |
hij, zij, het | korft in | korfde in | heeft ingekorfd |
wij | korven in | korfden in | hebben ingekorfd |
jullie | korven in | korfden in | hebben ingekorfd |
zij, ze | korven in | korfden in | hebben ingekorfd |
PresensBeta
Example presens sentences for Inkorven with some of the pronouns.
- Ik korf in elke dag verse groenten in.
- Jij korft het fruit in de mand.
- Hij/Zij korgt de eieren in de koelkast.
- Wij korven de boodschappen in de winkel in.
- Jullie korven de producten in de juiste vakken.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Inkorven with some of the pronouns.
- Vroeger korfde ik altijd de producten in.
- Jij korfde het speelgoed in de kist.
- Hij/Zij korfde de appels in de mand.
- Wij korfden de pakketten snel in.
- Jullie korfden de blikjes in het schap.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Inkorven with some of the pronouns.
- Ik heb ingekorfd voordat de winkel sloot.
- Jij hebt het vlees al ingekorfd.
- Hij/Zij heeft de kledingstukken netjes ingekorfd.
- Wij hebben de producten in de voorraadkast ingekorfd.
- Jullie hebben alle boeken correct ingekorfd.