depenaliseren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | depenaliseer | depenaliseerde | heb gedepenaliseerd |
jij, je, u | depenaliseert | depenaliseerde | hebt gedepenaliseerd |
hij, zij, het | depenaliseert | depenaliseerde | heeft gedepenaliseerd |
wij | depenaliseren | depenaliseerden | hebben gedepenaliseerd |
jullie | depenaliseren | depenaliseerden | hebben gedepenaliseerd |
zij, ze | depenaliseren | depenaliseerden | hebben gedepenaliseerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Depenaliseren with some of the pronouns.
- Ik depenaliseer het gebruik van softdrugs.
- Jij depenaliseert de verkoop van prostitutie.
- Hij/Zij depenaliseert de invoer van medicijnen.
- Wij depenaliseren het bezit van vuurwerk.
- Zij depenaliseren de handel in lachgas.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Depenaliseren with some of the pronouns.
- Ik depenaliseerde het gebruik van softdrugs.
- Jij depenaliseerde de verkoop van prostitutie.
- Hij/Zij depenaliseerde de invoer van medicijnen.
- Wij depenaliseerden het bezit van vuurwerk.
- Zij depenaliseerden de handel in lachgas.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Depenaliseren with some of the pronouns.
- Ik heb het gebruik van softdrugs gedepenaliseerd.
- Jij hebt de verkoop van prostitutie gedepenaliseerd.
- Hij/Zij heeft de invoer van medicijnen gedepenaliseerd.
- Wij hebben het bezit van vuurwerk gedepenaliseerd.
- Zij hebben de handel in lachgas gedepenaliseerd.