verwensen

Conjugations List of Verwensen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikverwensverwensteheb verwenst
jij, je, uverwenstverwenstehebt verwenst
hij, zij, hetverwenstverwensteheeft verwenst
wijverwensenverwenstenhebben verwenst
jullieverwensenverwenstenhebben verwenst
zij, zeverwensenverwenstenhebben verwenst

Presens
Beta

Example presens sentences for Verwensen with some of the pronouns.

  • Ik verwens de regen tijdens mijn vakantie.
  • Jij verwenst je buurman omdat hij luidruchtig is.
  • Hij verwenst zijn pechvogel van een auto.
  • Zij verwensen de slechte service in het restaurant.
  • Wij verwensen de dief die onze fiets heeft gestolen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Verwensen with some of the pronouns.

  • Ik verwensde de regen tijdens mijn vakantie.
  • Jij verwensde je buurman omdat hij luidruchtig was.
  • Hij verwensde zijn pechvogel van een auto.
  • Zij verwensden de slechte service in het restaurant.
  • Wij verwensden de dief die onze fiets had gestolen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Verwensen with some of the pronouns.

  • Ik heb de regen tijdens mijn vakantie verwensd.
  • Jij hebt je buurman verwensd omdat hij luidruchtig was.
  • Hij heeft zijn pechvogel van een auto verwensd.
  • Zij hebben de slechte service in het restaurant verwensd.
  • Wij hebben de dief verwensd die onze fiets heeft gestolen.