divergeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | divergeer | divergeerde | heb gedivergeerd |
jij, je, u | divergeert | divergeerde | hebt gedivergeerd |
hij, zij, het | divergeert | divergeerde | heeft gedivergeerd |
wij | divergeren | divergeerden | hebben gedivergeerd |
jullie | divergeren | divergeerden | hebben gedivergeerd |
zij, ze | divergeren | divergeerden | hebben gedivergeerd |
Presens
Example presens sentences for Divergeren with some of the pronouns.
- De wegen divergeren hier.
- Ik divergeer van jouw standpunt.
- We divergeren in onze meningen.
- De routes divergeren op dit punt.
- Jullie divergeren vaak van de hoofdroute.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Divergeren with some of the pronouns.
- Vroeger divergeerde ik altijd van mijn ouders.
- Hij divergeerde geregeld tijdens de vergaderingen.
- We divergeerden vaak over politieke kwesties.
- Toen ik jong was, divergeerde ik vaak van de groep.
- Jullie divergeerden regelmatig van het vooraf bepaalde plan.
Perfectum
Example perfectum sentences for Divergeren with some of the pronouns.
- Ik ben gedivergeerd van mijn oorspronkelijke pad.
- Hij is afgeweken van de gebruikelijke route.
- Ze zijn van elkaar gedivergeerd in hun opvattingen.
- We hebben ons standpunt gedivergeerd na het debat.
- Jullie zijn afgedwaald van het onderwerp.