doddelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | doddel | doddelde | heb gedoddeld |
jij, je, u | doddelt | doddelde | hebt gedoddeld |
hij, zij, het | doddelt | doddelde | heeft gedoddeld |
wij | doddelen | doddelden | hebben gedoddeld |
jullie | doddelen | doddelden | hebben gedoddeld |
zij, ze | doddelen | doddelden | hebben gedoddeld |
Presens
Example presens sentences for Doddelen with some of the pronouns.
- Ik doddel elke dag met mijn vrienden.
- Jij doddelt graag tijdens de les.
- Hij/Zij doddelt altijd op zijn/haar telefoon.
- Wij doddelen samen in het park.
- Jullie doddelen vaak over jullie favoriete films.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Doddelen with some of the pronouns.
- Vroeger doddelden we altijd in de speeltuin.
- Als kind doddelde ik graag met mijn knuffels.
- Toen ik jong was, doddelden mijn vrienden en ik veel samen.
- Elke zomer doddelden mijn ouders en ik in de tuin.
- In mijn jeugd doddelden wij elke avond voor het slapengaan.
Perfectum
Example perfectum sentences for Doddelen with some of the pronouns.
- Ik heb gisteren gedoddeld met mijn buurman.
- Jij bent naar het café geweest en hebt gedoddeld met je collega's.
- Hij/Zij heeft veel gedoddeld tijdens de vakantie.
- Wij zijn naar het strand gegaan en hebben daar gedoddeld.
- Jullie hebben al lang niet meer gedoddeld met je familie.