bediscussiëren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bediscussieer | bediscussieerde | heb bediscussieerd |
jij, je, u | bediscussieert | bediscussieerde | hebt bediscussieerd |
hij, zij, het | bediscussieert | bediscussieerde | heeft bediscussieerd |
wij | bediscussiëren | bediscussieerden | hebben bediscussieerd |
jullie | bediscussiëren | bediscussieerden | hebben bediscussieerd |
zij, ze | bediscussiëren | bediscussieerden | hebben bediscussieerd |
Presens
Example presens sentences for Bediscussiëren with some of the pronouns.
- We bediscussiëren het onderwerp tijdens de les.
- Jullie bediscussiëren de resultaten van jullie experiment.
- De leerlingen bediscussiëren de betekenis van het gedicht.
- Ik bediscussieer graag politieke kwesties met mijn vrienden.
- De wetenschappers bediscussiëren de mogelijke oorzaken van het fenomeen.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Bediscussiëren with some of the pronouns.
- We bediscussieerden het onderwerp tijdens de les.
- Jullie bediscussieerden de resultaten van jullie experiment.
- De leerlingen bediscussieerden de betekenis van het gedicht.
- Ik bediscussieerde graag politieke kwesties met mijn vrienden.
- De wetenschappers bediscussieerden de mogelijke oorzaken van het fenomeen.
Perfectum
Example perfectum sentences for Bediscussiëren with some of the pronouns.
- We hebben het onderwerp tijdens de les bediscussieerd.
- Jullie hebben de resultaten van jullie experiment bediscussieerd.
- De leerlingen hebben de betekenis van het gedicht bediscussieerd.
- Ik heb graag politieke kwesties bediscussieerd met mijn vrienden.
- De wetenschappers hebben de mogelijke oorzaken van het fenomeen bediscussieerd.