doodliggen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | lig dood | lag dood | heb doodgelegen |
jij, je, u | ligt dood | lag dood | hebt doodgelegen |
hij, zij, het | ligt dood | lag dood | heeft doodgelegen |
wij | liggen dood | lagen dood | hebben doodgelegen |
jullie | liggen dood | lagen dood | hebben doodgelegen |
zij, ze | liggen dood | lagen dood | hebben doodgelegen |
PresensBeta
Example presens sentences for Doodliggen with some of the pronouns.
- Ik lig dood op de grond.
- Jij ligt dood in je bed.
- Hij ligt dood naast de weg.
- Zij ligt dood in het ziekenhuis.
- Wij liggen dood in de tuin.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Doodliggen with some of the pronouns.
- Ik lag dood in mijn bed.
- Jij lag dood op de vloer.
- Hij lag dood onder de boom.
- Zij lag dood in de kamer.
- Wij lagen dood op het strand.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Doodliggen with some of the pronouns.
- Ik ben dood blijven liggen.
- Jij bent dood blijven liggen.
- Hij is dood blijven liggen.
- Zij is dood blijven liggen.
- Wij zijn dood blijven liggen.