heropbouwen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | heropbouw | heropbouwde | heb heropgebouwd |
jij, je, u | heropbouwt | heropbouwde | hebt heropgebouwd |
hij, zij, het | heropbouwt | heropbouwde | heeft heropgebouwd |
wij | heropbouwen | heropbouwden | hebben heropgebouwd |
jullie | heropbouwen | heropbouwden | hebben heropgebouwd |
zij, ze | heropbouwen | heropbouwden | hebben heropgebouwd |
PresensBeta
Example presens sentences for Heropbouwen with some of the pronouns.
- Ik heropbouw de stad na de aardbeving.
- Jij heropbouwt het huis na de brand.
- Hij/Zij heropbouwt de oude brug.
- Wij heropbouwen de verwoeste gebouwen.
- Jullie heropbouwen de beschadigde straten.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Heropbouwen with some of the pronouns.
- Ik heropbouwde de stad na de aardbeving.
- Jij heropbouwde het huis na de brand.
- Hij/Zij heropbouwde de oude brug.
- Wij heropbouwden de verwoeste gebouwen.
- Jullie heropbouwden de beschadigde straten.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Heropbouwen with some of the pronouns.
- Ik heb de stad heropgebouwd na de aardbeving.
- Jij hebt het huis heropgebouwd na de brand.
- Hij/Zij heeft de oude brug heropgebouwd.
- Wij hebben de verwoeste gebouwen heropgebouwd.
- Jullie hebben de beschadigde straten heropgebouwd.