omverrennen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | ren omver | rende omver | heb omvergerend |
jij, je, u | rent omver | rende omver | hebt omvergerend |
hij, zij, het | rent omver | rende omver | heeft omvergerend |
wij | rennen omver | renden omver | hebben omvergerend |
jullie | rennen omver | renden omver | hebben omvergerend |
zij, ze | rennen omver | renden omver | hebben omvergerend |
Presens
Example presens sentences for Omverrennen with some of the pronouns.
- Ik ren mensen omver tijdens het hardlopen.
- Jij rent mensen omver als je niet oplet.
- Hij rent mensen omver met zijn fiets.
- Zij rent mensen omver terwijl ze aan het rennen is.
- We rennen mensen omver tijdens het spel.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Omverrennen with some of the pronouns.
- Ik rende mensen omver toen ik jonger was.
- Jij rende mensen omver toen je aan het rennen was.
- Hij rende mensen omver voordat hij kon remmen.
- Zij rende mensen omver terwijl ze aan het fietsen was.
- We renden mensen omver tijdens het spelen.
Perfectum
Example perfectum sentences for Omverrennen with some of the pronouns.
- Ik heb mensen omvergerend toen ik gehaast was.
- Jij hebt mensen omvergerend bij het oversteken.
- Hij heeft mensen omvergerend tijdens het skateboarden.
- Zij heeft mensen omvergerend tijdens de wedstrijd.
- We hebben mensen omvergerend tijdens het skiën.