opflakkeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | flakker op | flakkerde op | ben opgeflakkerd |
jij, je, u | flakkert op | flakkerde op | bent opgeflakkerd |
hij, zij, het | flakkert op | flakkerde op | is opgeflakkerd |
wij | flakkeren op | flakkerden op | zijn opgeflakkerd |
jullie | flakkeren op | flakkerden op | zijn opgeflakkerd |
zij, ze | flakkeren op | flakkerden op | zijn opgeflakkerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Opflakkeren with some of the pronouns.
- De vlammen flakkeren op in de open haard.
- Het vuur opflakkert snel wanneer er zuurstof wordt toegevoegd.
- Tijdens het kampvuur flakkeren de vlammen hoog op.
- Wanneer de kaars wordt aangestoken, flakkert het vlammetje op.
- Bij hevige windvlagen kunnen de vuren plotseling opflakkeren.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Opflakkeren with some of the pronouns.
- De vlammen flakkerden op terwijl we marshmallows roosterden.
- Vroeger flakkerden de olielampen op in de donkere straten van de stad.
- Tijdens de storm flakkerde het vuur wild op in de open haard.
- Terwijl we naar de zonsondergang keken, flakkerde het laatste licht op aan de horizon.
- Toen ik de lucifer afstreek, flakkerde het kaarsje kortstondig op.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Opflakkeren with some of the pronouns.
- Het vuur is kortstondig opgeflakkerd en vervolgens gedoofd.
- Na de regenbui flakkerden de smeulende resten even op.
- Gisteravond is het vuur opnieuw opgeflakkerd.
- Nadat de brandweerlieden waren vertrokken, is het vuur niet meer opgeflakkerd.
- De vonkjes hebben een paar seconden opgeflakkerd voordat ze doofden.