doorbellen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bel door | belde door | heb doorgebeld |
jij, je, u | belt door | belde door | hebt doorgebeld |
hij, zij, het | belt door | belde door | heeft doorgebeld |
wij | bellen door | belden door | hebben doorgebeld |
jullie | bellen door | belden door | hebben doorgebeld |
zij, ze | bellen door | belden door | hebben doorgebeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Doorbellen with some of the pronouns.
- Ik bel hem door als ik aankom.
- Jij belt haar door voordat je vertrekt.
- Hij belt de klant door voor extra informatie.
- Wij bellen jullie door na de vergadering.
- Zij bellen ons door zodra ze klaar zijn.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Doorbellen with some of the pronouns.
- Ik belde hem door toen ik aankwam.
- Jij belde haar door voordat je vertrok.
- Hij belde de klant door voor extra informatie.
- Wij belden jullie door na de vergadering.
- Zij belden ons door zodra ze klaar waren.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Doorbellen with some of the pronouns.
- Ik heb hem doorgebeld toen ik aankwam.
- Jij hebt haar doorgebeld voordat je vertrok.
- Hij heeft de klant doorgebeld voor extra informatie.
- Wij hebben jullie doorgebeld na de vergadering.
- Zij hebben ons doorgebeld zodra ze klaar waren.