sputteren

Conjugations List of Sputteren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iksputtersputterdeheb gesputterd
jij, je, usputtertsputterdehebt gesputterd
hij, zij, hetsputtertsputterdeheeft gesputterd
wijsputterensputterdenhebben gesputterd
julliesputterensputterdenhebben gesputterd
zij, zesputterensputterdenhebben gesputterd

Presens

Example presens sentences for Sputteren with some of the pronouns.

  • Ik sputter regelmatig tegen als ik onrecht zie.
  • Jij sputtert altijd tegen als je je zin niet krijgt.
  • Hij/Zij sputtert vaak tegen wanneer er veranderingen zijn.
  • Wij sputteren soms tegen als we het ergens niet mee eens zijn.
  • Jullie sputteren nooit tegen, jullie zijn altijd meegaand.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Sputteren with some of the pronouns.

  • Ik sputterde altijd als ik vroeg op moest staan.
  • Jij sputterde vaak tegen als je je huiswerk moest maken.
  • Hij/Zij sputterde gisteren nog tegen tijdens de vergadering.
  • Wij sputterden vroeger veel als we groenten moesten eten.
  • Jullie sputterden altijd als jullie naar bed moesten.

Perfectum

Example perfectum sentences for Sputteren with some of the pronouns.

  • Ik heb gesputterd toen ik hoorde dat hij loog.
  • Jij bent altijd blijven sputteren over die kwestie.
  • Hij/Zij heeft flink gesputterd voordat hij akkoord ging.
  • Wij hebben vroeger veel gesputterd tegen onze ouders.
  • Jullie zijn de hele dag door blijven sputteren.