drogeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | drogeer | drogeerde | heb gedrogeerd |
jij, je, u | drogeert | drogeerde | hebt gedrogeerd |
hij, zij, het | drogeert | drogeerde | heeft gedrogeerd |
wij | drogeren | drogeerden | hebben gedrogeerd |
jullie | drogeren | drogeerden | hebben gedrogeerd |
zij, ze | drogeren | drogeerden | hebben gedrogeerd |
Presens
Example presens sentences for Drogeren with some of the pronouns.
- Ik drogeer de patiënt met medicijnen.
- Jij drogeert de dieren in het lab.
- Hij drogeert zichzelf om beter te slapen.
- Wij drogeren de planten tegen insecten.
- Zij drogeren hun paard voor de wedstrijd.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Drogeren with some of the pronouns.
- Ik drogeerde de patiënt met medicijnen.
- Jij drogeerde de dieren in het lab.
- Hij drogeerde zichzelf om beter te slapen.
- Wij drogeerden de planten tegen insecten.
- Zij drogeerden hun paard voor de wedstrijd.
Perfectum
Example perfectum sentences for Drogeren with some of the pronouns.
- Ik heb de patiënt gedrogeerd met medicijnen.
- Jij hebt de dieren in het lab gedrogeerd.
- Hij heeft zichzelf gedrogeerd om beter te slapen.
- Wij hebben de planten tegen insecten gedrogeerd.
- Zij hebben hun paard voor de wedstrijd gedrogeerd.