fatsoeneren

Conjugations List of Fatsoeneren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikfatsoeneerfatsoeneerdeheb gefatsoeneerd
jij, je, ufatsoeneertfatsoeneerdehebt gefatsoeneerd
hij, zij, hetfatsoeneertfatsoeneerdeheeft gefatsoeneerd
wijfatsoenerenfatsoeneerdenhebben gefatsoeneerd
julliefatsoenerenfatsoeneerdenhebben gefatsoeneerd
zij, zefatsoenerenfatsoeneerdenhebben gefatsoeneerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Fatsoeneren with some of the pronouns.

  • Ik fatsoeneer de tuin elke zaterdag.
  • Jij fatsoeneert je haar altijd keurig.
  • Hij fatsoeneert zijn kleding voor de belangrijke afspraak.
  • Zij fatsoeneert de tafel voordat de gasten arriveren.
  • Wij fatsoeneren de schoolplein regelmatig.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Fatsoeneren with some of the pronouns.

  • Vroeger fatsoeneerde ik altijd mijn eigen kamer.
  • Toen ik jong was, fatsoeneerde ik vaak de tuin met mijn ouders.
  • Hij fatsoeneerde regelmatig zijn bureau toen hij nog op kantoor werkte.
  • Zij fatsoeneerde het schilderij elke week tijdens de kunstles.
  • Wij fatsoeneerden de boekenkast regelmatig voordat we gingen lezen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Fatsoeneren with some of the pronouns.

  • Ik heb de kamer gisteren fatsoeneerd.
  • Jij hebt je werk al fatsoeneerd voordat de deadline verstreken is.
  • Hij heeft zijn excuses fatsoeneerd voor het misverstand.
  • Zij heeft de presentatie goed fatsoeneerd voordat ze hem heeft gegeven.
  • Wij hebben onze kledingkast recentelijk fatsoeneerd.