weekeinden

Conjugations List of Weekeinden.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikweekeindweekeinddeheb geweekeind
jij, je, uweekeindtweekeinddehebt geweekeind
hij, zij, hetweekeindtweekeinddeheeft geweekeind
wijweekeindenweekeinddenhebben geweekeind
jullieweekeindenweekeinddenhebben geweekeind
zij, zeweekeindenweekeinddenhebben geweekeind

Presens
Beta

Example presens sentences for Weekeinden with some of the pronouns.

  • Ik weekeind regelmatig met mijn vrienden.
  • Jij weekeind vaak naar het strand.
  • Hij/zij/weekeind iedere week in de stad.
  • Wij weekeinden graag in de natuur.
  • Jullie weekeinden meestal thuis.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Weekeinden with some of the pronouns.

  • Toen ik jong was, weekeindde ik vaak met mijn familie.
  • Vroeger weekeindden we altijd bij mijn oma.
  • Gisteren weekeindde ik met mijn beste vrienden.
  • Als kind weekeindde ik graag in het bos.
  • Tijdens de vakanties weekeindden we naar Frankrijk.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Weekeinden with some of the pronouns.

  • Ik heb afgelopen weekend geweekeind in Amsterdam.
  • Jij bent al naar verschillende steden geweekeind.
  • Hij/zij heeft vorige maand niet geweekeind vanwege het slechte weer.
  • Wij zijn vorig jaar naar het buitenland geweekeind.
  • Jullie hebben al veel leuke plekken geweekeind.