fixeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | fixeer | fixeerde | heb gefixeerd |
jij, je, u | fixeert | fixeerde | hebt gefixeerd |
hij, zij, het | fixeert | fixeerde | heeft gefixeerd |
wij | fixeren | fixeerden | hebben gefixeerd |
jullie | fixeren | fixeerden | hebben gefixeerd |
zij, ze | fixeren | fixeerden | hebben gefixeerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Fixeren with some of the pronouns.
- Ik fixeer de foto op het bord.
- Jij fixeert je blik op de horizon.
- Hij fixeert zijn aandacht op zijn studie.
- Wij fixeren de proefbuis in een statief.
- Jullie fixeren de camera op het statief.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Fixeren with some of the pronouns.
- Ik fixeerde de foto op het bord.
- Jij fixeerde je blik op de horizon.
- Hij fixeerde zijn aandacht op zijn studie.
- Wij fixeerden de proefbuis in een statief.
- Jullie fixeerden de camera op het statief.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Fixeren with some of the pronouns.
- Ik heb de foto op het bord gefixeerd.
- Jij hebt je blik op de horizon gefixeerd.
- Hij heeft zijn aandacht op zijn studie gefixeerd.
- Wij hebben de proefbuis in een statief gefixeerd.
- Jullie hebben de camera op het statief gefixeerd.