flapperen

Conjugations List of Flapperen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikflapperflapperdeheb geflapperd
jij, je, uflappertflapperdehebt geflapperd
hij, zij, hetflappertflapperdeheeft geflapperd
wijflapperenflapperdenhebben geflapperd
jullieflapperenflapperdenhebben geflapperd
zij, zeflapperenflapperdenhebben geflapperd

Presens

Example presens sentences for Flapperen with some of the pronouns.

  • De vlag flappert in de wind.
  • De vogels flapperen met hun vleugels.
  • Mijn haren flapperen in de wind.
  • Deze jurk flappert als ik loop.
  • Deze vlieger flappert hoog in de lucht.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Flapperen with some of the pronouns.

  • De vlag flapperde in de wind.
  • Vroeger flapperden de vogels met hun vleugels.
  • Mijn haren flapperden altijd in de wind.
  • Toen ik haar zag, flapperde de jurk mooi om haar heen.
  • Als kind flapperde ik vaak met mijn zelfgemaakte vlieger.

Perfectum

Example perfectum sentences for Flapperen with some of the pronouns.

  • De vlag heeft geflapperd in de wind.
  • De vogels hebben met hun vleugels geflapperd.
  • Mijn haren hebben geflapperd in de wind.
  • Ik heb de jurk zien flapperen toen ze liep.
  • We hebben de vlieger hoog in de lucht zien flapperen.