lekkerbekken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | lekkerbek | lekkerbekte | heb gelekkerbekt |
jij, je, u | lekkerbekt | lekkerbekte | hebt gelekkerbekt |
hij, zij, het | lekkerbekt | lekkerbekte | heeft gelekkerbekt |
wij | lekkerbekken | lekkerbekten | hebben gelekkerbekt |
jullie | lekkerbekken | lekkerbekten | hebben gelekkerbekt |
zij, ze | lekkerbekken | lekkerbekten | hebben gelekkerbekt |
PresensBeta
Example presens sentences for Lekkerbekken with some of the pronouns.
- Ik lekkerbek nu al van de heerlijke maaltijd.
- Jij lekkerbek altijd wanneer we uit eten gaan.
- Hij/zij lekkerbek graag visgerechten.
- Wij lekkerbekken vaak in het weekend.
- Jullie lekkerbekken op feestjes altijd goed.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Lekkerbekken with some of the pronouns.
- Toen ik jonger was, lekkerbekte ik altijd als we naar oma's huis gingen.
- Vroeger lekkerbekte jij altijd van die zelfgemaakte appeltaart.
- Hij/zij lekkerbekte elke zomer tijdens de barbecuefeesten.
- Wij lekkerbekten regelmatig in dat kleine café.
- Jullie lekkerbekten vroeger altijd van die lekkere snacks.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Lekkerbekken with some of the pronouns.
- Ik heb lekkerbekt tijdens ons laatste diner.
- Jij hebt lekkerbekt toen we naar dat nieuwe restaurant gingen.
- Hij/zij heeft lekkerbekt sinds hij/zij hier woont.
- Wij hebben lekkerbekt op vakantie in Frankrijk.
- Jullie hebben lekkerbekt bij dat geweldige visrestaurant.