tuinieren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | tuinier | tuinierde | heb getuinierd |
jij, je, u | tuiniert | tuinierde | hebt getuinierd |
hij, zij, het | tuiniert | tuinierde | heeft getuinierd |
wij | tuinieren | tuinierden | hebben getuinierd |
jullie | tuinieren | tuinierden | hebben getuinierd |
zij, ze | tuinieren | tuinierden | hebben getuinierd |
PresensBeta
Example presens sentences for Tuinieren with some of the pronouns.
- Ik tuinier in mijn vrije tijd.
- Jij tuiniert graag in de zomer.
- Hij tuiniert met veel plezier in zijn moestuin.
- Zij tuiniert samen met haar buurvrouw.
- Wij tuinieren regelmatig in het weekend.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Tuinieren with some of the pronouns.
- Vroeger tuinierde ik altijd met mijn grootvader.
- Jij tuinierde vaak toen je nog in de stad woonde.
- Hij tuinierde elke dag na zijn werk.
- Zij tuinierden gezamenlijk in het volkstuincomplex.
- Wij tuinierden ieder weekend bij mijn ouders thuis.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Tuinieren with some of the pronouns.
- Ik heb vorige week getuinierd in mijn achtertuin.
- Jij bent al eens eerder gaan tuinieren.
- Hij heeft gisteren veel in de tuin gewerkt.
- Zij is trots op wat zij heeft getuinierd.
- Wij hebben samen een nieuwe bloementuin aangelegd.