gereedleggen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | leg gereed | legde gereed | heb gereedgelegd |
jij, je, u | legt gereed | legde gereed | hebt gereedgelegd |
hij, zij, het | legt gereed | legde gereed | heeft gereedgelegd |
wij | leggen gereed | legden gereed | hebben gereedgelegd |
jullie | leggen gereed | legden gereed | hebben gereedgelegd |
zij, ze | leggen gereed | legden gereed | hebben gereedgelegd |
PresensBeta
Example presens sentences for Gereedleggen with some of the pronouns.
- Ik leg gereedschap gereed.
- Jij legt gereedschap gereed.
- Hij legt gereedschap gereed.
- Zij legt gereedschap gereed.
- Wij leggen gereedschap gereed.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Gereedleggen with some of the pronouns.
- Ik legde gereedschap gereed.
- Jij legde gereedschap gereed.
- Hij legde gereedschap gereed.
- Zij legde gereedschap gereed.
- Wij legden gereedschap gereed.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Gereedleggen with some of the pronouns.
- Ik heb gereedschap gereedgelegd.
- Jij hebt gereedschap gereedgelegd.
- Hij heeft gereedschap gereedgelegd.
- Zij heeft gereedschap gereedgelegd.
- Wij hebben gereedschap gereedgelegd.