bemalen

Conjugations List of Bemalen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbemaalbemaaldeheb bemalen
jij, je, ubemaaltbemaaldehebt bemalen
hij, zij, hetbemaaltbemaaldeheeft bemalen
wijbemalenbemaaldenhebben bemalen
julliebemalenbemaaldenhebben bemalen
zij, zebemalenbemaaldenhebben bemalen

Presens
Beta

Example presens sentences for Bemalen with some of the pronouns.

  • Ik bemalen de muren van het huis.
  • Jij bemalt de grond met water.
  • Hij/zij bemalt de oppervlakte met verf.
  • Wij bemalen de tuin met een sproeier.
  • Zij bemalen de stof met een borstel.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Bemalen with some of the pronouns.

  • Ik bemalde de muren van het huis.
  • Jij bemalde de grond met water.
  • Hij/zij bemalde de oppervlakte met verf.
  • Wij bemalden de tuin met een sproeier.
  • Zij bemalden de stof met een borstel.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Bemalen with some of the pronouns.

  • Ik heb de muren van het huis bemalen.
  • Jij hebt de grond met water bemalt.
  • Hij/zij heeft de oppervlakte met verf bemalt.
  • Wij hebben de tuin met een sproeier bemalen.
  • Zij hebben de stof met een borstel bemalt.