glimmen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | glim | glom | heb geglommen |
jij, je, u | glimt | glom | hebt geglommen |
hij, zij, het | glimt | glom | heeft geglommen |
wij | glimmen | glommen | hebben geglommen |
jullie | glimmen | glommen | hebben geglommen |
zij, ze | glimmen | glommen | hebben geglommen |
PresensBeta
Example presens sentences for Glimmen with some of the pronouns.
- De zon glimt fel aan de hemel.
- De diamanten ringen glimmen in het licht.
- Het natte wegdek glimt na de regenbui.
- De nieuwe auto's glimmen in de showroom.
- Haar ogen glimmen van blijdschap.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Glimmen with some of the pronouns.
- Vroeger glom de maan helder in de nachtelijke hemel.
- Toen ik jong was, glommen mijn schoenen altijd.
- Het oude kasteel glom majestueus in het zonlicht.
- Tijdens het concert glommen de muziekinstrumenten op het podium.
- Terwijl hij sprak, glommen zijn ogen van emotie.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Glimmen with some of the pronouns.
- Ik heb geglimd tijdens het gala.
- Heb je ooit zo'n mooie taart gezien? Hij heeft geglimd!
- De sieraden hebben prachtig geglimd op haar bruiloft.
- We zijn naar een feest geweest en hebben allemaal geglimd.
- Zij hebben de hele avond geglimd van trots.