gloriëren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | glorieer | glorieerde | heb geglorieerd |
jij, je, u | glorieert | glorieerde | hebt geglorieerd |
hij, zij, het | glorieert | glorieerde | heeft geglorieerd |
wij | gloriëren | glorieerden | hebben geglorieerd |
jullie | gloriëren | glorieerden | hebben geglorieerd |
zij, ze | gloriëren | glorieerden | hebben geglorieerd |
Presens
Example presens sentences for Gloriëren with some of the pronouns.
- Ik glorieer in mijn prestaties.
- Jij glorieert in je succes.
- Hij/Zij/Het glorieert in zijn/haar talenten.
- Wij glorieren in onze overwinning.
- Zij glorieren in hun rijkdom.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Gloriëren with some of the pronouns.
- Ik glorieerde altijd in mijn prestaties.
- Jij glorieerde vaak in je succes.
- Hij/Zij/Het glorieerde regelmatig in zijn/haar talenten.
- Wij glorieerden soms in onze overwinningen.
- Zij glorieerden vroeger in hun rijkdom.
Perfectum
Example perfectum sentences for Gloriëren with some of the pronouns.
- Ik heb geglorieerd in mijn prestaties.
- Jij hebt geglorieerd in je succes.
- Hij/Zij/Het heeft geglorieerd in zijn/haar talenten.
- Wij hebben geglorieerd in onze overwinning.
- Zij hebben geglorieerd in hun rijkdom.