grappen

Conjugations List of Grappen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikgrapgrapteheb gegrapt
jij, je, ugraptgraptehebt gegrapt
hij, zij, hetgraptgrapteheeft gegrapt
wijgrappengraptenhebben gegrapt
julliegrappengraptenhebben gegrapt
zij, zegrappengraptenhebben gegrapt

Presens
Beta

Example presens sentences for Grappen with some of the pronouns.

  • Ik maak grapjes over mijn collega's.
  • Hij vertelt altijd grappen tijdens de lunchpauze.
  • Jullie maken veel grappen op het schoolplein.
  • De komiek entertaint het publiek met zijn grappen.
  • Wij lachen samen om de grappen van de cabaretier.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Grappen with some of the pronouns.

  • Vroeger maakte ik altijd grappen in de klas.
  • Hij vertelde vaak grappen tijdens familiebijeenkomsten.
  • Jullie lachten hard om zijn grappen tijdens de show.
  • De komiek entertainte vroeger het publiek met zijn grappen.
  • Wij lachten altijd om de grappen van de cabaretier.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Grappen with some of the pronouns.

  • Ik heb gisteren grapjes gemaakt tijdens het feest.
  • Hij heeft al veel grappen verteld op het podium.
  • Jullie hebben die moppen eerder gehoord.
  • De komiek heeft het publiek aan het lachen gebracht met zijn grappen.
  • Wij hebben samen gelachen om de grappen van de cabaretier.