hakketeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | hakketeer | hakketeerde | heb gehakketeerd |
jij, je, u | hakketeert | hakketeerde | hebt gehakketeerd |
hij, zij, het | hakketeert | hakketeerde | heeft gehakketeerd |
wij | hakketeren | hakketeerden | hebben gehakketeerd |
jullie | hakketeren | hakketeerden | hebben gehakketeerd |
zij, ze | hakketeren | hakketeerden | hebben gehakketeerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Hakketeren with some of the pronouns.
- Ik hakketeer
- Jij hakketeert
- Hij/Zij/Het hakketeert
- Wij hakketéren
- Jullie hakketéren
- Zij hakketeeren
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Hakketeren with some of the pronouns.
- Ik hakketeerde
- Jij hakketeerde
- Hij/Zij/Het hakketeerde
- Wij hakketeerden
- Jullie hakketeerden
- Zij hakketeerden
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Hakketeren with some of the pronouns.
- Ik heb gehakketeerd
- Jij hebt gehakketeerd
- Hij/Zij/Het heeft gehakketeerd
- Wij hebben gehakketeerd
- Jullie hebben gehakketeerd
- Zij hebben gehakketeerd