opkalken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | kalk op | kalkte op | heb opgekalkt |
jij, je, u | kalkt op | kalkte op | hebt opgekalkt |
hij, zij, het | kalkt op | kalkte op | heeft opgekalkt |
wij | kalken op | kalkten op | hebben opgekalkt |
jullie | kalken op | kalkten op | hebben opgekalkt |
zij, ze | kalken op | kalkten op | hebben opgekalkt |
PresensBeta
Example presens sentences for Opkalken with some of the pronouns.
- Ik kalk op.
- Jij kalkt op.
- Hij/Zij/Het kalkt op.
- Wij kalken op.
- Jullie kalken op.
- Zij kalken op.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Opkalken with some of the pronouns.
- Ik kalkte op.
- Jij kalkte op.
- Hij/Zij/Het kalkte op.
- Wij kalkten op.
- Jullie kalkten op.
- Zij kalkten op.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Opkalken with some of the pronouns.
- Ik heb opgekalkt.
- Jij hebt opgekalkt.
- Hij/Zij/Het heeft opgekalkt.
- Wij hebben opgekalkt.
- Jullie hebben opgekalkt.
- Zij hebben opgekalkt.