ijsdansen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | ijsdans | ijsdanste | heb geijsdanst |
jij, je, u | ijsdanst | ijsdanste | hebt geijsdanst |
hij, zij, het | ijsdanst | ijsdanste | heeft geijsdanst |
wij | ijsdansen | ijsdansten | hebben geijsdanst |
jullie | ijsdansen | ijsdansten | hebben geijsdanst |
zij, ze | ijsdansen | ijsdansten | hebben geijsdanst |
Presens
Example presens sentences for Ijsdansen with some of the pronouns.
- Ik ijsdans graag in mijn vrije tijd.
- Jij ijsdanst goed op de schaatsbaan.
- Hij/Zij ijsdanst met veel elegantie.
- Wij ijsdansen samen tijdens de wintermaanden.
- Zij ijsdansen competitief op nationaal niveau.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Ijsdansen with some of the pronouns.
- Vroeger ijsdanste ik elke week met mijn zus.
- Toen ik jong was, ijsdansten we op natuurijs.
- Hij/Zij ijsdanste regelmatig op de ijsbaan om de hoek.
- Wij ijsdansten altijd tijdens de kerstvakantie.
- Zij ijsdansten vroeger bij dezelfde dansschool.
Perfectum
Example perfectum sentences for Ijsdansen with some of the pronouns.
- Ik heb gisteravond ijsgedanst met mijn vrienden.
- Jij bent al naar de ijsdansshow geweest.
- Hij/Zij heeft vaak ijsgedanst in het buitenland.
- Wij hebben een prijs gewonnen voor ons ijsdansen.
- Zij zijn naar de professionele ijsdanswedstrijd geweest.