impregneren

Conjugations List of Impregneren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikimpregneerimpregneerdeheb geïmpregneerd
jij, je, uimpregneertimpregneerdehebt geïmpregneerd
hij, zij, hetimpregneertimpregneerdeheeft geïmpregneerd
wijimpregnerenimpregneerdenhebben geïmpregneerd
jullieimpregnerenimpregneerdenhebben geïmpregneerd
zij, zeimpregnerenimpregneerdenhebben geïmpregneerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Impregneren with some of the pronouns.

  • Ik impregneer het hout om het te beschermen.
  • Jij impregneert de stof zodat het waterafstotend wordt.
  • Hij impregneert de muur met een speciale coating.
  • Wij impregneren de tuinbank tegen schimmelvorming.
  • Zij impregneren het beton voor extra stevigheid.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Impregneren with some of the pronouns.

  • Vroeger impregneerde ik altijd mijn kleding tegen vlekken.
  • Toen ik jonger was, impregneerde jij vaak onze meubels.
  • Hij impregneerde regelmatig zijn schoenen voor meer grip.
  • In die tijd impregneerden wij al ons houtwerk met olie.
  • Vroeger impregneerden zij hun tenten voordat ze op reis gingen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Impregneren with some of the pronouns.

  • Ik heb het hout geïmpregneerd voor gebruik buitenshuis.
  • Jij hebt de stof geïmpregneerd zodat het langer meegaat.
  • Hij heeft de muur geïmpregneerd om vochtproblemen te voorkomen.
  • Wij hebben de tuinbank geïmpregneerd voor extra duurzaamheid.
  • Zij hebben het beton geïmpregneerd volgens de voorschriften.