tintelogen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | tinteloog | tinteloogde | heb getinteloogd |
jij, je, u | tinteloogt | tinteloogde | hebt getinteloogd |
hij, zij, het | tinteloogt | tinteloogde | heeft getinteloogd |
wij | tintelogen | tinteloogden | hebben getinteloogd |
jullie | tintelogen | tinteloogden | hebben getinteloogd |
zij, ze | tintelogen | tinteloogden | hebben getinteloogd |
PresensBeta
Example presens sentences for Tintelogen with some of the pronouns.
- Ik tinteloog in het donker.
- Jij tinteloopt door het grasveld.
- Hij/Zij/Het tinteloopt met enthousiasme.
- Wij tinteloogen tijdens de voorstelling.
- Jullie tinteloopt over de ontdekking.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Tintelogen with some of the pronouns.
- Ik tinteloogde elke avond voor het slapengaan.
- Jij tinteloogde als een kind vol verwondering.
- Hij/Zij/Het tinteloogde in stilte tijdens de meditatie.
- Wij tinteloogden toen we de sterren zagen.
- Jullie tinteloogden van vreugde bij het goede nieuws.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Tintelogen with some of the pronouns.
- Ik heb getintelogen in de nacht.
- Jij hebt getintelogen op het strand.
- Hij/Zij/Het heeft getintelogen in de bergen.
- Wij hebben getintelogen bij de waterval.
- Jullie hebben getintelogen in de stad.