inpekelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | pekel in | pekelde in | heb ingepekeld |
jij, je, u | pekelt in | pekelde in | hebt ingepekeld |
hij, zij, het | pekelt in | pekelde in | heeft ingepekeld |
wij | pekelen in | pekelden in | hebben ingepekeld |
jullie | pekelen in | pekelden in | hebben ingepekeld |
zij, ze | pekelen in | pekelden in | hebben ingepekeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Inpekelen with some of the pronouns.
- Ik pekel mijn groenten in.
- Jij pekelt je vis in.
- Hij pekelt zijn vlees in.
- Wij pekelen onze eieren in.
- Zij pekelen hun olijven in.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Inpekelen with some of the pronouns.
- Ik pekelde mijn groenten in.
- Jij pekelde je vis in.
- Hij pekelde zijn vlees in.
- Wij pekelden onze eieren in.
- Zij pekelden hun olijven in.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Inpekelen with some of the pronouns.
- Ik heb mijn groenten ingepekeld.
- Jij hebt je vis ingepekeld.
- Hij heeft zijn vlees ingepekeld.
- Wij hebben onze eieren ingepekeld.
- Zij hebben hun olijven ingepekeld.