interen

Conjugations List of Interen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikteer inteerde inheb ingeteerd
jij, je, uteert inteerde inhebt ingeteerd
hij, zij, hetteert inteerde inheeft ingeteerd
wijteren inteerden inhebben ingeteerd
jullieteren inteerden inhebben ingeteerd
zij, zeteren inteerden inhebben ingeteerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Interen with some of the pronouns.

  • Ik inter, jij intert, hij/zij intert.
  • Wij interen, jullie interen, zij interen.
  • Inter jij elke dag?
  • De studenten interen hun studiepunten op.
  • Mijn ouders interen op hun spaargeld.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Interen with some of the pronouns.

  • Ik interde, jij interde, hij/zij interde.
  • Wij interden, jullie interden, zij interden.
  • Interde je vroeger vaak?
  • Toen ik jong was, interde ik mijn energie in sport.
  • De oude generatie interde zuinig met hulpbronnen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Interen with some of the pronouns.

  • Ik heb geïnterd, jij hebt geïnterd, hij/zij heeft geïnterd.
  • Wij hebben geïnterd, jullie hebben geïnterd, zij hebben geïnterd.
  • Heb jij ooit geïnterd?
  • Zij heeft haar tijd verkeerd geïnterd.
  • De financiële crisis heeft veel bedrijven doen interen.