jakkeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | jakker | jakkerde | heb gejakkerd |
jij, je, u | jakkert | jakkerde | hebt gejakkerd |
hij, zij, het | jakkert | jakkerde | heeft gejakkerd |
wij | jakkeren | jakkerden | hebben gejakkerd |
jullie | jakkeren | jakkerden | hebben gejakkerd |
zij, ze | jakkeren | jakkerden | hebben gejakkerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Jakkeren with some of the pronouns.
- Ik jakker door de stad op mijn fiets.
- Jij jakkert altijd zo snel door je huiswerk heen.
- Hij jakkert elke ochtend naar zijn werk.
- Zij jakkeren door de drukke winkelstraat.
- We jakkeren met hoge snelheid over de snelweg.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Jakkeren with some of the pronouns.
- Vroeger jakkerde ik altijd naar de supermarkt om boodschappen te doen.
- Toen ik jong was, jakkerde ik op mijn skateboard door de straten.
- Hij jakkerde vroeger door het bos op zijn mountainbike.
- Zij jakkerden altijd naar de bioscoop om de nieuwste films te zien.
- In mijn studententijd jakkerde ik vaak naar college op mijn scooter.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Jakkeren with some of the pronouns.
- Ik heb gejakkerd om op tijd op school te komen.
- Jij bent altijd zo gehaast geweest en hebt veel gejakkerd.
- Hij heeft de hele dag gejakkerd om zijn taken af te krijgen.
- Zij zijn naar het station gejakkerd om hun trein te halen.
- We hebben flink gejakkerd om de klus op tijd af te ronden.