kitten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | kit | kitte | heb gekit |
jij, je, u | kit | kitte | hebt gekit |
hij, zij, het | kit | kitte | heeft gekit |
wij | kitten | kitten | hebben gekit |
jullie | kitten | kitten | hebben gekit |
zij, ze | kitten | kitten | hebben gekit |
PresensBeta
Example presens sentences for Kitten with some of the pronouns.
- Ik kit mijn boekenplank in elkaar.
- Jij kitt je kat met een borstel.
- Hij/Zij kilt de stof op de tafel.
- Wij kitten het raam dicht.
- Zij kiten hun surfplanken op het strand.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Kitten with some of the pronouns.
- Ik kitte mijn boekenplank in elkaar.
- Jij kitte je kat met een borstel.
- Hij/Zij kitte de stof op de tafel.
- Wij kitten het raam dicht.
- Zij kitten hun surfplanken op het strand.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Kitten with some of the pronouns.
- Ik heb mijn boekenplank in elkaar gekit.
- Jij hebt je kat met een borstel gekit.
- Hij/Zij heeft de stof op de tafel gekild.
- Wij hebben het raam dichtgekit.
- Zij hebben hun surfplanken op het strand gekit.