klapwieken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | klapwiek | klapwiekte | heb geklapwiekt |
jij, je, u | klapwiekt | klapwiekte | hebt geklapwiekt |
hij, zij, het | klapwiekt | klapwiekte | heeft geklapwiekt |
wij | klapwieken | klapwiekten | hebben geklapwiekt |
jullie | klapwieken | klapwiekten | hebben geklapwiekt |
zij, ze | klapwieken | klapwiekten | hebben geklapwiekt |
PresensBeta
Example presens sentences for Klapwieken with some of the pronouns.
- Ik klapwiek in de tuin om de vogels weg te jagen.
- Jij klapwiekt met je armen alsof je vliegt.
- Hij/zij/het klapwiekt met zijn/haar vleugels om hoogte te winnen.
- Wij klapwieken op het strand tijdens onze vakantie.
- Jullie klapwieken in harmonie met de muziek.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Klapwieken with some of the pronouns.
- Vroeger klapwiekte ik als kind met een zelfgemaakte vogelvleugel.
- Toen ik jong was, klapwiekten we samen in de achtertuin.
- De vogels klapwiekten regelmatig over ons huis heen.
- Tijdens de storm van gisteren klapwiekten de takken van de bomen wild.
- Elke ochtend klapwiekte de zwaan elegant over het meer.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Klapwieken with some of the pronouns.
- Ik heb geklapwiekt in de lucht tijdens het paragliden.
- Jij bent al eerder geklapwiekt in een windtunnel.
- Hij/zij/het heeft met volle kracht geklapwiekt naar de overkant.
- Wij hebben samen geklapwiekt op de dansvloer.
- Jullie zijn al vaak genoeg geklapwiekt tijdens de theaterrepetities.