opdrogen

Conjugations List of Opdrogen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikdroog opdroogde opben opgedroogd
jij, je, udroogt opdroogde opbent opgedroogd
hij, zij, hetdroogt opdroogde opis opgedroogd
wijdrogen opdroogden opzijn opgedroogd
julliedrogen opdroogden opzijn opgedroogd
zij, zedrogen opdroogden opzijn opgedroogd

Presens
Beta

Example presens sentences for Opdrogen with some of the pronouns.

  • De natte handdoeken drogen snel op.
  • Ik droog mijn kleren altijd buiten op.
  • De verf op het doek droogt langzaam op.
  • Wanneer drogen de bloemen op?
  • Hij droogt zijn haar met een föhn.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Opdrogen with some of the pronouns.

  • Vroeger droogde men de was buiten op.
  • Toen ik thuiskwam, had hij zijn kleren opgedroogd.
  • Het regende gisteren, dus droogden we de was binnen op.
  • Elke avond droogden we onze haren met een handdoek.
  • Tijdens de vakantie droogde de zon de wegen snel op.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Opdrogen with some of the pronouns.

  • De was is al opgedroogd.
  • Ik heb gisteren mijn schoenen opgedroogd.
  • Hebben jullie de afwas opgedroogd?
  • Zij heeft haar tranen opgedroogd en is weer vrolijk.
  • Wij hebben de verf opgedroogd voordat we verdergingen.